13. En gij overlegdet nog wel: Ik zal ten hemel opstijgen, boven de sterren Gods mijn troon oprichten en zetelen op de berg der samenkomst ver in het noorden;
14. ik wil opstijgen boven de hoogten der wolken, mij aan de Allerhoogste gelijkstellen.
15. Integendeel, in het dodenrijk wordt gij neergeworpen, in het diepste der groeve.
16. Wie u zien, beschouwen u, letten op u: Is dit de man, die de aarde deed sidderen, die koninkrijken deed beven;
17. die de wereld tot een woestijn maakte en haar steden afbrak; die zijn gevangenen niet naar huis liet keren?
18. De koningen der volken liggen allen met ere, ieder in zijn woning,
19. maar gij zijt weggeworpen, ver van uw graf, als een verafschuwde scheut, overdekt met verslagenen die door het zwaard doorboord zijn, die neerdalen naar de stenen der groeve als een weggetrapt aas.
20. Gij wordt met hen niet in een graf verenigd, omdat gij uw land te gronde hebt gericht, uw volk gedood. Nimmer wordt het nageslacht der boosdoeners genoemd.
21. Maakt voor zijn zonen een slachtbank gereed om de ongerechtigheid van hun vaderen; opdat zij niet opstaan en de aarde in bezit nemen en het oppervlak der wereld vullen met steden.