Jesaja 13:13-22 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

13. Daarom zal Ik de hemel doen wankelen en de aarde zal bevend van haar plaats wijken door de verbolgenheid van de Here der heerscharen, ten dage van zijn brandende toorn.

14. En het zal geschieden, dat zij als een opgejaagde gazel en als schapen die niemand bijeen houdt, zich zullen wenden ieder naar zijn eigen volk, en zullen vluchten een ieder naar zijn eigen land.

15. Ieder die men vindt, zal doorstoken worden, en elk die men grijpt, zal door het zwaard vallen;

16. en hun kinderen zullen voor hun ogen verpletterd worden, hun huizen geplunderd en hun vrouwen geschonden.

17. Zie, Ik wek tegen hen de Meden op, die zilver niet achten, noch in goud behagen hebben;

18. hun bogen vellen knapen: zij kennen geen erbarming met de vrucht van de schoot en zelfs kinderen ontzien zij niet.

19. En Babel, het sieraad der koninkrijken, de trotse luister der Chaldeeën, zal worden als Sodom en Gomorra, toen God ze onderstboven keerde;

20. het zal in eeuwigheid niet meer bewoond worden, noch bevolkt zijn van geslacht tot geslacht; geen Arabier zal daar zijn tent opslaan, geen herders zullen daar legeren;

21. maar hyena’s zullen er legeren en hun huizen zullen vol uilen zijn; struisvogels zullen daar wonen en veldgeesten daar rondhuppelen,

22. wilde honden zullen huilen in de burchten en jakhalzen in de paleizen van wellust. Weldra zal zijn tijd komen en zijn dagen zullen niet verlengd worden.

Jesaja 13