3. Zo zijn dan de regenstromen ingehouden en is de late regen niet gekomen; maar gij hebt een hoerenvoorhoofd, gij verkiest u niet te schamen.
4. Noemt gij Mij niet van nu af: mijn Vader, de vertrouwde mijner jeugd zijt Gij!
5. Zal Hij immer toornen, of voor altoos de wrok behouden? Zie, zo spreekt gij, maar gij doet het kwade en maakt u daarin sterk.
6. De Here zeide tot mij ten tijde van koning Josia: Hebt gij gezien, wat Afkerigheid, Israël, gedaan heeft? Zij placht heen te gaan op elke hoge berg en onder elke groene boom om daar ontucht te plegen.
7. En Ik zeide, nadat zij dit alles gedaan had: Keer weder tot Mij; maar zij keerde niet weder; en dit zag haar zuster, Trouweloze, Juda.