Jeremia 3:3-13 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

3. Zo zijn dan de regenstromen ingehouden en is de late regen niet gekomen; maar gij hebt een hoerenvoorhoofd, gij verkiest u niet te schamen.

4. Noemt gij Mij niet van nu af: mijn Vader, de vertrouwde mijner jeugd zijt Gij!

5. Zal Hij immer toornen, of voor altoos de wrok behouden? Zie, zo spreekt gij, maar gij doet het kwade en maakt u daarin sterk.

6. De Here zeide tot mij ten tijde van koning Josia: Hebt gij gezien, wat Afkerigheid, Israël, gedaan heeft? Zij placht heen te gaan op elke hoge berg en onder elke groene boom om daar ontucht te plegen.

7. En Ik zeide, nadat zij dit alles gedaan had: Keer weder tot Mij; maar zij keerde niet weder; en dit zag haar zuster, Trouweloze, Juda.

8. Maar Ik zag, toen Ik Afkerigheid, Israël, ter oorzake van haar echtbreuk, verstoten en haar de scheidbrief gegeven had, dat haar zuster, Trouweloze, Juda, zich niet liet afschrikken, maar heenging en eveneens ontucht pleegde;

9. en door haar lichtvaardig gepleegde ontucht ontwijdde zij het land; ja, zij bedreef overspel met steen en met hout.

10. En boven dit alles bekeerde haar zuster, Trouweloze, Juda, zich niet tot Mij met haar gehele hart, maar alleen in schijn, luidt het woord des Heren.

11. En de Here zeide tot mij: Afkerigheid, Israël, heeft zich gerechtvaardigd boven Trouweloze, Juda.

12. Ga heen en roep deze woorden uit naar het Noorden en zeg: Keer weder, Afkerigheid, Israël, luidt het woord des Heren, Ik zal u niet donker aanzien, want Ik ben genadig, luidt het woord des Heren, Ik zal niet altoos blijven toornen.

13. Alleen, erken uw ongerechtigheid, dat gij van de Here, uw God, zijt afgevallen en uw gangen gericht hebt naar de vreemden onder elke groene boom, en naar mijn stem niet hebt gehoord, luidt het woord des Heren.

Jeremia 3