Jeremia 26:10-17 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

10. Toen de vorsten van Juda dit hoorden, gingen zij uit het koninklijk paleis naar het huis des Heren, en zetten zich aan de ingang der nieuwe poort van het huis des Heren.

11. En de priesters en de profeten zeiden tot de vorsten en tot het ganse volk: Deze man is des doods schuldig, omdat hij over deze stad heeft geprofeteerd, zoals gij met uw eigen oren hebt gehoord.

12. Maar Jeremia zeide tot al de vorsten en tot het ganse volk: De Here heeft mij gezonden om over dit huis en deze stad al de woorden te profeteren, die gij gehoord hebt.

13. Nu dan, betert uw handel en wandel, en hoort naar de stem van de Here, uw God; dan zal de Here berouw hebben over het kwaad dat Hij tegen u gesproken heeft.

14. Wat mij betreft, zie, ik ben in uw hand, doet mij zoals goed en recht is in uw ogen;

15. maar weet wel, dat gij, als gij mij doodt, onschuldig bloed brengt over uzelf, over deze stad en over haar inwoners; want in waarheid, de Here heeft mij tot u gezonden om ten aanhoren van u al deze woorden te spreken.

16. Toen zeiden de vorsten en het ganse volk tot de priesters en de profeten: Neen, deze man is niet des doods schuldig, want in de naam van de Here onze God, heeft hij tot ons gesproken.

17. Ook stonden enkelen uit de oudsten des lands op en zeiden tot het gehele verzamelde volk:

Jeremia 26