Jeremia 25:13-24 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

13. Dan zal Ik over dit land doen komen al mijn woorden die Ik daartegen gesproken heb, alles wat in dit boek geschreven staat, wat Jeremia over alle volken heeft geprofeteerd.

14. Want ook zij zullen dienstbaar gemaakt worden door machtige volken en grote koningen, en zo zal Ik hun vergelden naar hun doen, naar het werk hunner handen.

15. Want aldus heeft de Here, de God van Israël, tot mij gezegd: Neem deze beker met de wijn der gramschap uit mijn hand en geef die te drinken aan alle volken, tot welke Ik u zend,

16. dat zij drinken en waggelen en dol worden ten gevolge van het zwaard, dat Ik onder hen zend.

17. En ik heb de beker uit de hand des Heren genomen en die aan alle volken, tot welke de Here mij zond, te drinken gegeven:

18. aan Jeruzalem en de steden van Juda, met haar koningen en vorsten, om ze te maken tot een oord van puinhopen, tot een voorwerp van ontzetting, tot een aanfluiting en tot een vloek, zoals heden ten dage het geval is;

19. aan Farao, de koning van Egypte, met zijn dienaren, zijn vorsten en zijn gehele volk,

20. en aan de ganse gemengde bevolking en aan alle koningen van het land Us; aan alle koningen van het land der Filistijnen, aan Askelon, Gaza, Ekron en het overschot van Asdod;

21. aan Edom, Moab en de Ammonieten;

22. aan alle koningen van Tyrus, alle koningen van Sidon en alle koningen van het kustgebied aan de overzijde der zee;

23. aan Dedan, Tema, Buz en allen die zich het haar rondom wegscheren; aan alle koningen der Arabieren en

24. aan alle koningen der gemengde bevolking, die in de woestijn wonen; aan alle koningen van Zimri,

Jeremia 25