Jeremia 2:30-37 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

30. Tevergeefs heb Ik uw kinderen geslagen, zij wilden geen tuchtiging aannemen; uw zwaard heeft uw profeten verslonden als een verscheurende leeuw.

31. O gij geslacht, verneem het woord des Heren: Ben Ik voor Israël een woestijn geworden of een land van dichte duisternis? Waarom zegt dan mijn volk: Wij zijn weggelopen, wij zullen niet meer tot U komen?

32. Zal een meisje haar tooi vergeten, een bruid haar gordel? Maar mijn volk heeft Mij vergeten, talloze dagen.

33. Wat wist gij goed uw weg te vinden om minnarijen te zoeken! Daarom hebt gij ook uw wegen aan boosheden gewend.

34. Zelfs is in uw slippen het bloed gevonden van onschuldige armen, die gij niet bij een inbraak hebt betrapt,

35. maar boven dit alles zegt gij nog: Neen, ik ben onschuldig; inderdaad, zijn toorn heeft zich van mij gewend. Zie, Ik ga met u in het gericht, omdat gij zegt: Ik heb niet gezondigd.

36. Hoe vaak gaat gij uw weg veranderen! Ook met Egypte zult gij beschaamd uitkomen, evenals gij beschaamd zijt uitgekomen met Assyrië;

37. ook vandaar zult gij weggaan met uw handen op uw hoofd, want de Here verwerpt hen op wie gij vertrouwt, en gij zult met hen uw doel niet bereiken.

Jeremia 2