Jeremia 11:8-21 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

8. Maar zij hoorden niet, noch neigden hun oor, doch zij wandelden allen in de verstoktheid van hun boos hart: dus bracht Ik over hen al de woorden van dit verbond, dat Ik geboden had te houden, maar dat zij niet hebben gehouden.

9. Verder zeide de Here tot mij: Er wordt een samenzwering gevonden onder de mannen van Juda en de inwoners van Jeruzalem.

10. Zij zijn teruggekeerd tot de ongerechtigheden van hun voorvaderen, die weigerden naar mijn woorden te horen, en zij zijn andere goden achternagelopen om die te dienen; het huis van Israël en het huis van Juda hebben het verbond, dat Ik met hun vaderen gesloten had, verbroken.

11. Daarom, zo zegt de Here: Zie, Ik breng over hen rampspoed, waaraan zij niet zullen kunnen ontkomen; als zij dan tot Mij schreeuwen, zal Ik naar hen niet horen.

12. Laten de steden van Juda en de inwoners van Jeruzalem gaan schreeuwen tot de goden voor welke zij offers ontstoken hebben; doch redding zullen die hun niet brengen ten tijde van hun rampspoed.

13. Want even talrijk als uw steden zijn uw goden, o Juda; even talrijk als de straten van Jeruzalem de altaren die gij voor de schandgod hebt opgericht, altaren om voor de Baäl offers te ontsteken.

14. Gij nu, bid niet voor dit volk; zend voor hen geen smeking op en geen gebed, want Ik luister niet, wanneer zij tot Mij zullen roepen om hun rampspoed.

15. Wat heeft mijn geliefde in mijn huis te maken? Haar aanslag te volvoeren? Zouden vele dingen, zou heilig vlees uw rampspoed aan u doen voorbijgaan? Dan zoudt gij juichen!

16. Een groene olijf, schoon van prachtige vrucht, heeft de Here u genoemd; onder geluid van groot gedruis heeft een vuur zijn loof aangestoken en zijn zijn takken verbrand.

17. Ja, de Here der heerscharen, die u heeft geplant, heeft u met rampspoed bedreigd wegens het kwaad, dat het huis van Israël en het huis van Juda bedreven hebben, om Mij te krenken door voor de Baäl offers te ontsteken.

18. De Here nu heeft het mij doen weten en zo bemerkte ik het: toen hebt Gij mij hun daden laten zien!

19. Ik zelf was als een argeloos lam, dat ter slachting geleid wordt, en ik wist niet, dat zij zulke plannen tegen mij smeedden: „Laat ons de boom met zijn vrucht verderven, laat ons hem uit het land der levenden uitroeien, opdat aan zijn naam niet meer gedacht worde!”

20. Maar, Here der heerscharen, rechtvaardige Rechter, die nieren en hart toetst, ik zal uw wraak aan hen zien, want op U heb ik mijn rechtszaak gewenteld!

21. Daarom zegt de Here aldus van de mannen van Anatot, die u naar het leven staan en zeggen: Profeteer niet in de naam des Heren, of gij sterft door onze hand –

Jeremia 11