12. Laten de steden van Juda en de inwoners van Jeruzalem gaan schreeuwen tot de goden voor welke zij offers ontstoken hebben; doch redding zullen die hun niet brengen ten tijde van hun rampspoed.
13. Want even talrijk als uw steden zijn uw goden, o Juda; even talrijk als de straten van Jeruzalem de altaren die gij voor de schandgod hebt opgericht, altaren om voor de Baäl offers te ontsteken.
14. Gij nu, bid niet voor dit volk; zend voor hen geen smeking op en geen gebed, want Ik luister niet, wanneer zij tot Mij zullen roepen om hun rampspoed.
15. Wat heeft mijn geliefde in mijn huis te maken? Haar aanslag te volvoeren? Zouden vele dingen, zou heilig vlees uw rampspoed aan u doen voorbijgaan? Dan zoudt gij juichen!
16. Een groene olijf, schoon van prachtige vrucht, heeft de Here u genoemd; onder geluid van groot gedruis heeft een vuur zijn loof aangestoken en zijn zijn takken verbrand.