19. Wee mij om mijn breuk! Pijnlijk is mijn wonde. Ja, ik zeg: Waarlijk, dit is een lijden, dat ik zal moeten dragen.
20. Mijn tent is vernield en al mijn koorden zijn losgerukt; mijn kinderen zijn van mij weggegaan en zijn er niet; geen is er meer, die mijn tent spant, mijn tentkleden opricht.
21. Want verdwaasd zijn de herders, de Here zoeken zij niet; daarom hebben zij geen verstand en is heel hun kudde verstrooid.