7. zij allen gloeien als een oven. Zij verteren hun regeerders, al hun koningen zijn gevallen. Niemand onder hen roept tot Mij.
8. Efraïm vermengt zich met de volken. Efraïm is een koek die niet gekeerd is.
9. Vreemden hebben zijn kracht verteerd, maar hij beseft het niet. Zelfs ligt grijsheid over hem gesprenkeld, maar hij beseft het niet.