8. Van de zonde van mijn volk eten zij, en op zijn ongerechtigheid zetten zij hun zinnen.
9. En het wordt: zo priester zo volk. Daarom zal Ik zijn wandel aan hem bezoeken en zijn handel hem vergelden.
10. Dan zullen zij eten, maar niet verzadigd worden; zij zullen ontucht bedrijven, maar niet talrijk worden; want zij hebben nagelaten de Here te vereren.
11. Ontucht, wijn en most nemen het verstand weg.
12. Mijn volk raadpleegt zijn hout, en zijn staf moet het voorlichten. Want een geest van ontucht doet hen dwalen, zodat zij zich in ontucht aan hun God onttrekken.
13. Op de toppen der bergen slachten zij offers en op de heuvelen ontsteken zij die, onder eik, populier en terebint, omdat de schaduw ervan aangenaam is. Daarom bedrijven uw dochters ontucht en plegen uw schoondochters overspel.
14. Ik zal aan uw dochters de ontucht niet bezoeken, die zij bedrijven, noch aan uw schoondochters het overspel dat zij plegen. Want zij zelf zonderen zich af met hoeren, en brengen offers met aan ontucht gewijden. Zo komt het volk dat geen inzicht heeft, ten val.