13. Zijn wangen zijn als balsembedden,perken van kruiden,zijn lippen zijn leliën,druipend van vloeiende mirre.
14. Zijn armen zijn gouden rollen,bezet met Tarsisstenen,zijn lichaam is een kunstwerk van ivoor,bedekt met lazuursteen.
15. Zijn benen zijn witmarmeren zuilen,rustend op voetstukken van gelouterd goud;zijn gestalte is als de Libanon,uitgelezen als de ceders.