11. Kretenzen en Arabieren, wij horen hen in onze eigen taal van de grote daden Gods spreken.
12. En zij waren allen buiten zichzelf en geheel met de zaak verlegen, en zij zeiden de een tot de ander: Wat wil dit toch zeggen?
13. Maar anderen zeiden spottend: Zij hebben te veel zoete wijn gehad!