6. Hij staat en doet de aarde schudden;Hij ziet rond en doet de volken van schrik opspringen,de aloude bergen liggen verpletterd,de eeuwige heuvelen zinken ineen;de eeuwenoude wegen zijn zijne.
7. Ik zie de tenten van Kusan onder druk,de tentkleden van het land van Midjan sidderen.
8. Is tegen de rivieren, o Here,is tegen de rivieren uw toorn ontbrand,of tegen de zee uw verbolgenheid,dat Gij rijdt op uw paarden, op uw zegewagens?