3. En Jozef zeide tot zijn broeders: Ik ben Jozef; leeft mijn vader nog? Doch zijn broeders konden hem niet antwoorden, want zij deinsden van schrik voor hem terug.
4. Toen zeide Jozef tot zijn broeders: Komt toch naderbij. Daarop naderden zij. En hij zeide: Ik ben uw broeder Jozef, die gij naar Egypte verkocht hebt.
5. Maar weest nu niet verdrietig en ziet er niet zo ontsteld uit, omdat gij mij hierheen verkocht hebt, want om u in het leven te behouden heeft God mij voor u uit gezonden.