20. En wij zeiden tot mijn heer: Wij hebben een oude vader en daar is nog een jonge zoon zijns ouderdoms; maar zijn broeder is dood; hij is de enig overgeblevene van zijn moeder, en zijn vader heeft hem zeer lief.
21. Toen zeidet gij tot uw knechten: Brengt hem tot mij, opdat ik mijn ogen op hem sla.
22. Maar wij zeiden tot mijn heer: De jongen kan zijn vader niet verlaten, want verlaat hij zijn vader, dan zal deze sterven.