17. Toen sprak Farao tot Jozef: In mijn droom stond ik aan de oever van de Nijl.
18. En zie, uit de Nijl kwamen zeven koeien op, vet van vlees en mooi van gedaante, en zij weidden in het oevergras.
19. Maar zie, zeven andere koeien kwamen na deze op, schraal, zeer lelijk van gedaante en mager van vlees; ik heb nooit zulke lelijke als deze gezien in het gehele land Egypte.
20. En de magere en lelijke koeien aten de zeven eerste, vette koeien op.
21. Toen deze in haar maag gekomen waren, was daarvan niets te merken; zij bleven er even lelijk uitzien als tevoren. Toen ontwaakte ik.
22. Verder zag ik in mijn droom, en zie, zeven aren schoten op uit één halm, vol en mooi.
23. Maar zie, zeven dorre, dunne en door de oostenwind verzengde aren ontsproten na deze.
24. En de dunne aren verslonden de zeven mooie aren. En ik heb dit de geleerden gezegd, maar er is niemand, die het mij kan verklaren.
25. Toen zeide Jozef tot Farao: Farao’s dromen zijn één; God heeft Farao bekend gemaakt, wat Hij zal doen.
26. De zeven mooie koeien, dat zijn zeven jaren, en de zeven mooie aren, dat zijn zeven jaren; de dromen zijn één.
27. En de zeven magere en lelijke koeien, die na deze opkwamen, dat zijn zeven jaren, en de zeven loze, door de oostenwind verzengde aren betekenen zeven jaren van hongersnood.