7. En nu breng de vrouw van deze man terug, want hij is een profeet; dan zal hij voor u bidden, opdat gij in het leven moogt blijven; maar indien gij haar niet terugbrengt, weet, dat gij voorzeker zult sterven, gij en al de uwen.
8. De volgende morgen vroeg riep Abimelek al zijn dienaren en bracht dit alles te hunner kennis, en de mannen werden zeer bevreesd.
9. Voorts riep Abimelek Abraham en zeide tot hem: Wat hebt gij ons aangedaan, en waarin heb ik tegen u gezondigd, dat gij over mij en mijn koninkrijk een grote zonde hebt gebracht? Gij hebt tegenover mij dingen gedaan, die niet gedaan mochten worden.
10. Ook zeide Abimelek tot Abraham: Wat hebt gij beoogd, dat gij dit deedt?
11. Toen zeide Abraham: Ik dacht: wellicht is er geen vreze Gods in deze plaats; zij zullen mij doden om mijn vrouw.