Ezra 8:20-24 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

20. en uit de tempelhorigen, welke David en de vorsten gegeven hadden voor de dienst der Levieten: tweehonderd twintig tempelhorigen, allen met name aangeduid.

21. Toen riep ik daar, bij de rivier Ahawa, een vasten uit om ons te verootmoedigen voor onze God, en van Hem een voorspoedige tocht af te smeken voor ons, onze kinderen en al onze have.

22. Want ik had mij geschaamd van de koning een leger en ruiters te vragen om ons te beschermen tegen vijanden onderweg; wij hadden namelijk tot de koning gezegd: De hand van onze God is ten goede over allen die Hem zoeken, maar zijn macht en zijn toorn zijn tegen allen die Hem verlaten.

23. Dus vastten wij en smeekten onze God hierover, en Hij liet Zich door ons verbidden.

24. Vervolgens zonderde ik twaalf van de oversten der priesters af: Serebja, Chasabja, en met hen tien van hun broeders.

Ezra 8