Ezechiël 47:3-8 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

3. Nadat de man uitgegaan was naar het oosten met een meetsnoer in zijn hand, mat hij duizend el en deed mij door het water gaan; het water reikte tot aan de enkels.

4. Hij mat weer duizend (el) en deed mij door het water gaan; het water reikte tot aan de knieën. Hij mat weer duizend (el) en deed mij erdoor gaan; het water reikte tot aan de heupen.

5. Hij mat nog eens duizend (el); nu was het een beek geworden, die ik niet doorwaden kon, want het water was zo hoog, dat men erin zwemmen kon, een beek die men niet kon doorwaden.

6. Toen zeide hij tot mij: Hebt gij het gezien, mensenkind? Daarop deed hij mij teruggaan langs de oever van de beek.

7. Toen ik terugkeerde, zie, langs de oever van de beek stonden aan weerszijden zeer veel bomen.

8. Hij zeide tot mij: Dit water stroomt naar de oostelijke landstreek, vloeit af naar de Vlakte en komt in de zee; in de zee wordt het uitgestort, zodat haar water gezond wordt.

Ezechiël 47