36. haar kamers, haar muurvlakken en haar voorhal; zij had vensters aan alle zijden; zij was vijftig el lang en vijfentwintig el breed;
37. haar voorhal lag aan de buitenste voorhof; er waren aan weerszijden palmen aan haar muurvlakken; acht treden telde haar opgang.
38. Ook was er een vertrek, waarvan de ingang zich bij de muurvlakken der poorten bevond; daar spoelde men het brandoffer af.
39. In de voorhal der poort stonden aan weerszijden twee tafels om daarop het brandoffer, het zondoffer en het schuldoffer te slachten.