Ezechiël 40:26-38 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

26. zeven treden voerden tot haar op; de voorhal lag dan daarvóór, en zij had palmen aan weerszijden aan haar muurvlakken.

27. Ook was er een poort aan de binnenste voorhof, aan de zuidzijde; hij mat van poort tot poort aan de zuidzijde: honderd el.

28. Daarop bracht hij mij naar de binnenste voorhof door de Zuidpoort, en hij mat de Zuidpoort: dezelfde afmetingen.

29. Ook haar kamers en haar muurvlakken en haar voorhal hadden dezelfde afmetingen; zij had, evenals haar voorhal, vensters aan alle zijden; vijftig el was de lengte en vijfentwintig el de breedte –

30. en er waren voorhallen aan alle zijden, vijfentwintig el lang en vijf el breed –

31. haar voorhal lag aan de kant van de buitenste voorhof, en er waren palmen aan de muurvlakken daarvan, en acht treden telde haar opgang.

32. Toen bracht hij mij naar de binnenste voorhof aan de oostzijde en hij mat de poort: dezelfde afmetingen,

33. haar kamers, haar muurvlakken en haar voorhal: dezelfde afmetingen. Evenals haar voorhal had zij vensters aan alle zijden; zij was vijftig el lang en vijfentwintig el breed.

34. Haar voorhal was aan de buitenste voorhof; aan de muurvlakken daarvan waren palmen aan weerszijden, en acht treden telde haar opgang.

35. Vervolgens bracht hij mij naar de Noordpoort; hij mat haar: dezelfde afmetingen,

36. haar kamers, haar muurvlakken en haar voorhal; zij had vensters aan alle zijden; zij was vijftig el lang en vijfentwintig el breed;

37. haar voorhal lag aan de buitenste voorhof; er waren aan weerszijden palmen aan haar muurvlakken; acht treden telde haar opgang.

38. Ook was er een vertrek, waarvan de ingang zich bij de muurvlakken der poorten bevond; daar spoelde men het brandoffer af.

Ezechiël 40