10. Zij zullen geen hout van het veld halen of in de bossen hakken, want met dat wapentuig zullen zij hun vuur stoken. Zo zullen zij hun berovers beroven en hun plunderaars uitplunderen, luidt het woord van de Here Here.
11. Te dien dage zal Ik aan Gog een plaats geven, waar zijn graf zal zijn in Israël: het dal der doortrekkenden, ten oosten van de zee; en dat zal de weg versperren aan wie erdoor willen trekken. Daar zal men Gog met heel zijn menigte begraven en men zal het noemen: het dal van Gogs menigte.
12. Het huis Israëls zal hen begraven om het land te reinigen, zeven maanden lang;
13. ja, het gehele volk des lands zal begraven, en dat zal hun tot roem strekken op de dag dat Ik Mij verheerlijk, luidt het woord van de Here Here.
14. Men zal mannen aanstellen met de vaste taak het land door te gaan om te begraven wie van de doortrekkenden op het land waren blijven liggen, en het te reinigen. Na verloop van zeven maanden zullen zij een onderzoek instellen;
15. als zij dan het land doorgaan, en één van hen ziet mensenbeenderen, dan zal hij daar een merkteken bij zetten, totdat de grafdelvers ze begraven hebben in het dal van Gogs menigte –
16. ook zal er een stadsnaam zijn: Menigte –; zij zullen het land reinigen.
17. Gij nu, mensenkind, zo zegt de Here Here: zeg tot het gevogelte van allerhande gevederte en tot al het gedierte des velds: verzamelt u en komt, verenigt u van alle kanten bij het slachtoffer dat Ik voor u slacht, een groot slachtoffer, op de bergen van Israël; eet vlees en drinkt bloed.
18. Vlees van helden zult gij eten en bloed van de vorsten der aarde zult gij drinken; rammen, lammeren, bokken, stieren, alles mestvee van Basan.
19. Tot verzadiging toe zult gij vet eten, tot dronkenschap toe bloed drinken van het slachtoffer dat Ik voor u geslacht heb;
20. ja, gij zult u aan mijn tafel verzadigen, aan paarden en ruiters, aan helden en allerlei krijgslieden, luidt het woord van de Here Here.
21. Zo zal Ik mijn heerlijkheid onder de volken brengen, en zullen alle volken het gericht zien dat Ik voltrokken heb, en de hand die Ik op hen heb gelegd.