Ezechiël 39:1-8 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Gij nu, mensenkind, profeteer tegen Gog en zeg: Zo zegt de Here Here: zie, Ik zàl u, Gog, grootvorst van Mesek en Tubal!

2. Ik zal u komen halen en u voortdrijven, u doen optrekken uit het verre noorden en brengen op de bergen van Israël.

3. Dan zal Ik de boog uit uw linkerhand slaan en de pijlen uit uw rechterhand doen vallen.

4. Op de bergen van Israël zult gij vallen, gij met al uw krijgsbenden en de volken die met u zijn; aan roofvogels, vogels van allerlei gevederte, en aan het gedierte des velds zal Ik u tot voedsel geven;

5. op het open veld zult gij vallen, want Ik heb het gesproken, luidt het woord van de Here Here.

6. Ik zal vuur werpen in Magog en onder hen die in gerustheid de kustlanden bewonen; en zij zullen weten, dat Ik de Here ben.

7. Ik zal mijn heilige naam bekendmaken onder mijn volk Israël; Ik zal mijn heilige naam niet meer laten ontheiligen; en de volken zullen weten, dat Ik de Here ben, heilig in Israël.

8. Zie, het komt, het zal geschieden, luidt het woord van de Here Here; dit is de dag, waarvan Ik gesproken heb.

Ezechiël 39