Ezechiël 34:1-4 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Het woord des Heren kwam tot mij:

2. Mensenkind, profeteer tegen de herders van Israël, profeteer en zeg tot hen, tot die herders: zo zegt de Here Here: wee de herders van Israël, die zichzelf weiden! Moeten de herders niet de schapen weiden?

3. Het vet eet gij, met de wol kleedt gij u, het gemeste slacht gij, maar de schapen weidt gij niet;

4. zwakke versterkt gij niet, zieke geneest gij niet, gewonde verbindt gij niet, afgedwaalde haalt gij niet terug, verlorene zoekt gij niet, maar gij heerst over hen met hardheid en geweldenarij.

Ezechiël 34