7. Wanneer Ik u uitblus, befloers Ik de hemelen verduister Ik de sterren,de zon overdek Ik met wolken,en de maan doet haar licht niet schijnen.
8. Al de stralende lichten aan de hemelverduister Ik om uwentwil:duisternis breng Ik over uw land –luidt het woord van de Here Here.
9. Verontrusten zal Ik het hart van vele volken,wanneer Ik uw ondergang bekend maak onder de volken,in landen die gij niet hebt gekend.
10. Ja, vele volken zal Ik over u in ontzetting brengen,hun koningen zullen om u met huivering bevangen zijn,als Ik voor hun ogen mijn zwaard zwaai;onafgebroken zullen zij beven, ieder voor zijn eigen leven,op de dag van uw val.
11. Want zo zegt de Here Here:over u komt het zwaard van de koning van Babel;
12. uw menigte vel Ik neer door het zwaard van heldenallen tezamen de gewelddadigste der volken;zij verwoesten de pracht van Egypte,heel zijn menigte wordt verdelgd.
13. Al zijn vee doe Ik verdwijnenvan bij de grote wateren:geen mensenvoet brengt ze meer in beroering,geen dierehoef maakt ze meer troebel;
14. dan maak Ik het water ervan weer helderen doe de stromen vloeien als olie,luidt het woord van de Here Here.
15. Als Ik van Egypte een woestenij maak,als het land beroofd wordt van al wat zich daarop bevindt,als Ik neervel allen die het bewonen –dan zullen zij weten dat Ik de Here ben.
16. Een klaaglied is dit: men moet het zingen; de dochters der volken moeten het zingen; over Egypte en over heel zijn menigte moeten zij het zingen, luidt het woord van de Here Here.
17. In het twaalfde jaar, op de vijftiende der maand, kwam het woord des Heren tot mij:
18. Mensenkind, hef een weeklacht aan over de menigte van Egypte; doe die neerdalen – gij en de dochters van geweldige volken – in de onderwereld, bij hen die in de groeve zijn neergedaald!
19. Wie gaat gij in liefelijkheid te boven? Daal neer om te worden gelegd bij onbesnedenen!
20. Zij zullen vallen tussen hen die door het zwaard zijn geveld. Een zwaard is gegeven: sleept (Egypte) weg met heel zijn menigte!
21. Vanuit het dodenrijk zullen de machtige helden hem en zijn helpers toeroepen: Zij zijn neergedaald, daar liggen zij, de onbesnedenen, geveld door het zwaard.
22. Daar is Assur met heel zijn schare, zijn grafsteden rondom hem; zij allen liggen verslagen, gevallen door het zwaard.
23. Zijn graven liggen achter in de groeve, zijn schare rondom zijn graf; zij allen liggen verslagen door het zwaard, zij, die schrik verspreid hebben in het land der levenden.
24. Daar is Elam met heel zijn menigte, rondom zijn graf; zij allen liggen verslagen, gevallen door het zwaard, zij, die onbesneden zijn neergedaald in de onderwereld, zij, die schrik voor zich hebben verspreid in het land der levenden; zij dragen nu hun smaad bij hen die in de groeve zijn neergedaald.
25. Te midden der verslagenen is hem een rustplaats bereid, met heel zijn menigte rondom zijn graf, zij allen, onbesneden, geveld door het zwaard. Voorwaar, de schrik voor hen was verspreid in het land der levenden; zij dragen nu hun smaad bij hen die in de groeve zijn neergedaald; te midden der verslagenen zijn zij gelegd.