29. Daar is Edom, zijn koningen en al zijn vorsten, die, in weerwil van hun macht, zijn gelegd bij hen die zijn geveld door het zwaard. Ook zij liggen bij onbesnedenen, bij hen die in de groeve zijn neergedaald.
30. Daar zijn de vorsten van het Noorden, zij allen, en alle Sidoniërs; bij de verslagenen zijn zij neergedaald, beschaamd, ondanks de schrik voor hun macht. Zij liggen, de onbesnedenen, bij hen die zijn geveld door het zwaard, en dragen hun smaad bij hen die in de groeve zijn neergedaald.
31. Dezen zal Farao zien: getroost zal hij zijn over heel zijn menigte. Geveld door het zwaard zijn Farao en zijn gehele legermacht, luidt het woord van de Here Here.