Ezechiël 32:1-4 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. In het twaalfde jaar, in de twaalfde maand, op de eerste der maand, kwam het woord des Heren tot mij:

2. Mensenkind, hef een klaaglied aan over Farao, de koning van Egypte, en zeg tot hem:Jonge leeuw onder de volken – tot zwijgen zijt gij gebracht!Gij waart als een zeemonster:in uw stromen liet gij het borrelen,met uw poten bracht gij het water in beroeringen deedt zijn stromen troebel worden.

3. Zo zegt de Here Here:Mijn vangnet spreid Ik over u uitdoor een menigte van vele volken,– zij halen u op in mijn net!

4. Ter aarde werp Ik u neer,slinger u weg op het open veld.Al het gevogelte des hemels doe Ik op u neerstrijken,de dieren van heel de aarde zich aan u verzadigen.

Ezechiël 32