2. Toen opende ik mijn mond, en Hij gaf mij die rol te eten.
3. En Hij zeide tot mij: Mensenkind, laat uw buik deze rol die Ik u geef, in zich opnemen en vul er uw binnenste mee. Toen at ik die op, en zij was in mijn mond zoet als honig.
4. Hij zeide tot mij: Mensenkind, ga, begeef u naar het huis Israëls en spreek tot hen met mijn woorden.
5. Want gij wordt niet gezonden tot een volk met een onbegrijpelijke spraak en zware tongval, maar tot het huis Israëls;
6. niet tot vele volken met een onbegrijpelijke spraak en zware tongval, wier woorden gij niet verstaat. Indien Ik u tot hen zond, zij zouden naar u luisteren.
7. Maar het huis Israëls zal naar u niet willen luisteren, omdat zij naar Mij niet willen luisteren, want het gehele huis Israëls heeft een hard voorhoofd en een stug hart.