1. Hij zeide tot mij: Mensenkind, eet wat gij hier voor u ziet; eet deze rol en ga heen, spreek tot het huis Israëls.
2. Toen opende ik mijn mond, en Hij gaf mij die rol te eten.
3. En Hij zeide tot mij: Mensenkind, laat uw buik deze rol die Ik u geef, in zich opnemen en vul er uw binnenste mee. Toen at ik die op, en zij was in mijn mond zoet als honig.
4. Hij zeide tot mij: Mensenkind, ga, begeef u naar het huis Israëls en spreek tot hen met mijn woorden.
5. Want gij wordt niet gezonden tot een volk met een onbegrijpelijke spraak en zware tongval, maar tot het huis Israëls;