6. En alle inwoners van Egypte zullen weten, dat Ik de Here ben, want zij zijn voor het huis Israëls een rietstaf:
7. grijpt dit u met de hand vast, dan knakt gij en rijt hun allen de schouder open; leunen zij op u, dan breekt gij en brengt hun aller heup aan het wankelen.
8. Daarom, zo zegt de Here Here, zie, Ik breng een zwaard over u, Ik ga mens en dier uit u uitroeien,
9. zodat het land Egypte wordt tot een woestenij en een puinhoop, en zij zullen weten, dat Ik de Here ben. Omdat gij gezegd hebt: Van mij is de Nijl, zelf heb ik hem gemaakt,
10. zie, daarom keer Ik Mij tegen u en tegen uw Nijlarmen en zal Ik het land Egypte tot een volkomen puinhoop maken, een wildernis van Migdol af tot Syene toe, tot aan de grens van Ethiopië.
11. Geen mensenvoet zal erdoorheen trekken, zelfs geen dierepoot zal erdoorheen trekken; het zal onbewoond blijven, veertig jaar.
12. Ik zal het land Egypte maken tot een woestenij te midden van verwoeste landen; zijn steden zullen een woestenij zijn te midden van verdelgde steden, veertig jaar; Ik zal de Egyptenaren onder de volken verstrooien en hen verspreiden over de landen.
13. Want zo zegt de Here Here: na verloop van veertig jaar zal Ik de Egyptenaren bijeenverzamelen uit de volken, in wier land zij verstrooid zijn.
14. En Ik zal een keer brengen in het lot der Egyptenaren en hen doen terugkeren naar het land Patros, naar hun land van herkomst, en daar zullen zij een onbeduidend koninkrijk zijn.
15. Het zal het onbeduidendste onder de koninkrijken zijn, zodat het zich niet meer boven de volken verheffen kan. Ik zal hen klein maken, zodat zij niet heersen over de volken.
16. Dan zal het niet meer het vertrouwen kunnen uitmaken van het huis Israëls, een vertrouwen, dat aan schuld herinnert, wanneer zij zich achter hen scharen. En zij zullen weten, dat Ik de Here Here ben.