Ezechiël 29:5-13 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

5. en Ik zal u neerwerpen in de woestijn, u met al de vissen van uw Nijlarmen. Op het open veld zult gij neervallen; gij zult niet opgeraapt noch weggehaald worden; aan het gedierte der aarde en aan het gevogelte des hemels geef Ik u tot spijs.

6. En alle inwoners van Egypte zullen weten, dat Ik de Here ben, want zij zijn voor het huis Israëls een rietstaf:

7. grijpt dit u met de hand vast, dan knakt gij en rijt hun allen de schouder open; leunen zij op u, dan breekt gij en brengt hun aller heup aan het wankelen.

8. Daarom, zo zegt de Here Here, zie, Ik breng een zwaard over u, Ik ga mens en dier uit u uitroeien,

9. zodat het land Egypte wordt tot een woestenij en een puinhoop, en zij zullen weten, dat Ik de Here ben. Omdat gij gezegd hebt: Van mij is de Nijl, zelf heb ik hem gemaakt,

10. zie, daarom keer Ik Mij tegen u en tegen uw Nijlarmen en zal Ik het land Egypte tot een volkomen puinhoop maken, een wildernis van Migdol af tot Syene toe, tot aan de grens van Ethiopië.

11. Geen mensenvoet zal erdoorheen trekken, zelfs geen dierepoot zal erdoorheen trekken; het zal onbewoond blijven, veertig jaar.

12. Ik zal het land Egypte maken tot een woestenij te midden van verwoeste landen; zijn steden zullen een woestenij zijn te midden van verdelgde steden, veertig jaar; Ik zal de Egyptenaren onder de volken verstrooien en hen verspreiden over de landen.

13. Want zo zegt de Here Here: na verloop van veertig jaar zal Ik de Egyptenaren bijeenverzamelen uit de volken, in wier land zij verstrooid zijn.

Ezechiël 29