14. Gij waart een beschuttende cherub met uitgespreide vleugels;Ik had u een plaats gegeven:gij waart op de heilige berg der goden,wandelend te midden van vlammende stenen.
15. Onberispelijk waart gij in uw wandel,vanaf de dag dat gij geschapen werdt,totdat er onrecht in u werd gevonden:
16. door uw uitgebreide handel zijt gij vervuld geraaktmet geweldenarij en kwaamt gij tot zonde.Van de berg der goden verbande Ik uen deed u weg, gij beschuttende cherub,van tussen de vlammende stenen.
17. Trots was uw hart op uw schoonheid –met uw luister hebt gij ook uw wijsheid teniet doen gaan.Ter aarde wierp Ik u neer,en maakte u tot een schouwspel voor koningenom met leedvermaak naar u te zien.
18. Door uw vele ongerechtigheden,door het onrecht bij uw koophandel,hebt gij uw heiligdommen ontwijd.Vuur deed Ik oplaaien uit uw midden– dat verteerde u!Ik maakte u tot as op de grondvoor de ogen van allen die u zagen.
19. Allen die onder de volken u kennen,ontzetten zich over u;een verschrikking zijt gij geworden,verdwenen zijt gij – voor altijd!
20. Het woord des Heren kwam tot mij:
21. Mensenkind, keer uw gelaat naar Sidon, profeteer daartegen en zeg:
22. zo zegt de Here Here: zie, Ik zàl u, Sidon! In uw midden zal Ik Mij verheerlijken; en zij zullen weten, dat Ik de Here ben, wanneer Ik gerichten aan die stad voltrek en Mij aan haar de Heilige betoon.
23. Ik zal daarin de pest zenden, bloed op haar straten; doden zullen daar vallen door het zwaard dat aan alle kanten tegen haar gericht is. En zij zullen weten, dat Ik de Here ben.