Ezechiël 28:11-15 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

11. Het woord des Heren kwam tot mij:

12. Mensenkind, hef een klaaglied aan over de koning van Tyrus en zeg tot hem: zo zegt de Here Here:Volmaakt zijt gij van gestalte,vol van wijsheid, volkomen schoon.

13. In Eden waart gij, Gods hof;allerhande edelgesteente overdekte u:rode jaspis, chrysoliet en prasem,turkoois, chrysopraas en nefriet,lazuursteen, hematiet en malachiet.Van goud was het werkstuk, waarin zij waren gevaten aan u vastgehecht;toen gij geschapen werdt, waren zij gereed.

14. Gij waart een beschuttende cherub met uitgespreide vleugels;Ik had u een plaats gegeven:gij waart op de heilige berg der goden,wandelend te midden van vlammende stenen.

15. Onberispelijk waart gij in uw wandel,vanaf de dag dat gij geschapen werdt,totdat er onrecht in u werd gevonden:

Ezechiël 28