Ezechiël 27:33-36 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

33. Toen uw waren kwamen van de zee,hebt gij vele volken verzadigd;met uw vele goederen en uw koopwarenhebt gij de koningen der aarde rijk gemaakt.

34. Nu zijt gij in stukken gebroken, weggevaagd van de zee,verzwolgen in waterdiepten;uw koopwaar en al uw opvarenden –weggezonken zijn zij met u.

35. Alle bewoners der kustlandenontzetten zich over u;hun koningen zijn door huivering bevangen,verwrongen is hun gelaat.

36. De kooplieden onder de volken fluiten u uit,een verschrikking zijt gij geworden,verdwenen zijt gij – voor altijd!

Ezechiël 27