Ezechiël 24:11-27 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

11. Zet de pot leeg op de kolen, dat hij heet wordt en zijn koper gloeiend, opdat wat er onrein in is, wegsmelte en de roest verdwijne.

12. Hij heeft alle moeite vergeefs doen blijven, zijn dikke roestlaag ging er niet af; in het vuur met zijn roest!

13. Om uw ontuchtige onreinheid, omdat Ik u heb willen reinigen, maar gij u niet reinigen liet, daarom zult gij niet meer rein worden van uw onreinheid, totdat Ik mijn grimmigheid tegen u heb laten woeden.

14. Ik, de Here, heb het gesproken. Het zal komen, en Ik zal het doen. Ik zal noch ophouden noch sparen noch medelijden tonen. Naar uw handel en wandel zal men u richten, luidt het woord van de Here Here.

15. Het woord des Heren kwam tot mij:

16. Mensenkind, zie, Ik neem de lust van uw ogen door een plotselinge slag van u weg, maar gij zult geen dodenklacht aanheffen, gij zult niet wenen noch tranen storten.

17. Kerm in stilte; dodenrouw zult gij niet bedrijven; bind uw hoofddoek om, doe uw schoenen aan uw voeten, bedek uw bovenlip niet, en eet het brood niet, dat de mensen u brengen.

18. Des morgens nu sprak ik tot het volk, des avonds stierf mijn vrouw. En op de volgende morgen deed ik, zoals mij bevolen was.

19. Toen zeide het volk tot mij: Wilt gij ons niet meedelen, wat het ons te zeggen heeft, dat gij dit doet?

20. Daarop zeide ik tot hen: Het woord des Heren is tot mij gekomen:

21. zeg tot het huis Israëls: zo zegt de Here Here: zie, Ik ontheilig mijn heiligdom, uw sterkte, waarop gij trots zijt, de lust van uw ogen en het verlangen van uw ziel; uw zonen en dochters, die gij achtergelaten hebt, zullen door het zwaard vallen.

22. En gij zult doen, zoals ik gedaan heb: uw bovenlip zult gij niet bedekken en het brood niet eten, dat de mensen u brengen,

23. uw hoofddoeken zult gij om het hoofd dragen en uw schoenen aan de voeten. Gij zult geen dodenklacht aanheffen noch wenen, maar wegkwijnen in uw ongerechtigheid en de een tegen de ander jammeren.

24. Ezechiël zal u tot een zinnebeeld zijn; juist zoals hij doet, zult gij doen, wanneer het komt; en gij zult weten, dat Ik de Here Here ben.

25. En wat u betreft, mensenkind, voorwaar, ten dage waarop Ik hun sterkte van hen zal wegnemen, de luister waarin zij zich verheugen, de lust van hun ogen en het verlangen van hun ziel, hun zonen en dochters, –

26. te dien dage zal een vluchteling tot u komen om het u te boodschappen.

27. Op die dag zal uw mond geopend worden bij de komst van de vluchteling; dan zult gij spreken en niet meer stom zijn. Zo zult gij hun tot een zinnebeeld zijn, en zij zullen weten, dat Ik de Here ben.

Ezechiël 24