9. Ik zal u uit haar midden weghalen, u overgeven in de macht van vreemden en gerichten aan u voltrekken.
10. Door het zwaard zult gij vallen; in het gebied van Israël zal Ik over u gericht houden; en gij zult weten, dat Ik de Here ben.
11. Zij zal u niet tot een pot zijn, zodat gij in haar het vlees zoudt zijn; in het gebied van Israël zal Ik over u gericht houden.
12. En gij zult weten, dat Ik de Here ben, naar wiens inzettingen gij niet gewandeld hebt, en aan wiens verordeningen gij niet voldaan hebt: naar de zeden der volken rondom u hebt gij gehandeld.
13. Terwijl ik profeteerde, stierf Pelatja, de zoon van Benaja. Toen wierp ik mij op mijn aangezicht, schreeuwde luidkeels en zeide: Ach Here Here, wilt Gij een einde maken aan het overblijfsel van Israël?
14. Het woord des Heren kwam tot mij: