8. En hij maakte het borstschild, kunstig werk, op dezelfde wijze als de efod: van goud, blauwpurper, roodpurper, scharlaken en getweernd fijn linnen.
9. Vierkant was het; dubbel maakten zij het borstschild, een span lang en een span breed, dubbel.
10. Zij vulden het met vier rijen stenen: een rij rode jaspis, chrysoliet en malachiet, de eerste rij;
11. de tweede rij: hematiet, lazuursteen en prasem;
12. de derde rij: barnsteen, agaat en amethist;
13. de vierde rij: turkoois, chrysopraas en nefriet. In gouden kassen waren zij ingevat in hun zettingen.
14. De stenen overeenkomstig de namen der zonen van Israël, waren twaalf in getal, overeenkomstig hun namen; als zegelgraveerwerk waren zij, elk met zijn naam, voor de twaalf stammen.
15. Zij maakten op het borstschild gedraaide kettinkjes, vlechtwerk van louter goud.