5. Watervloeden overdekten hen;in de diepte zonken zij als een steen.
6. Uw rechterhand, Here, heerlijk door kracht,uw rechterhand, Here, verpletterde de vijand.
7. In uw grote majesteit vernietigdet Gij wie tegen U opstonden;Gij liet uw toorngloed los, hij verteerde hen als stoppels.
8. Door de adem van uw neus werden de wateren opgestuwd;als een dam stonden de stromen;de watervloeden stolden in het hart der zee.