32. Neemt ook uw kleinvee en uw runderen mee, zoals gij gezegd hebt; maar gaat! En wilt ook mij zegenen.
33. De Egyptenaren drongen eveneens sterk bij het volk aan, om het snel uit het land te laten gaan, want, zeiden zij, wij sterven allen.
34. Toen nam het volk zijn deeg op, voordat het gezuurd was, met hun baktroggen in hun klederen gebonden op hun schouders.
35. Voorts deden de Israëlieten naar het woord van Mozes en vroegen van de Egyptenaren zilveren en gouden voorwerpen en klederen.
36. En de Here bewerkte, dat de Egyptenaren het volk gunstig gezind waren, zodat zij hun verzoek inwilligden. Zo beroofden zij de Egyptenaren.
37. Daarna trokken de Israëlieten op van Raämses naar Sukkot, ongeveer zeshonderdduizend man te voet, ongerekend de kinderen.
38. Ook trok een menigte van allerlei slag met hen mee; en kleinvee en runderen, een zeer talrijke veestapel.