19. En de vroedvrouwen zeiden tot Farao: De Hebreeuwse vrouwen zijn niet als de Egyptische; zij zijn sterk: voordat een vroedvrouw bij haar komt, hebben zij al gebaard.
20. En God deed de vroedvrouwen wèl; het volk vermenigvuldigde zich en werd zeer talrijk.
21. En daar de vroedvrouwen God vreesden, gaf Hij haar ieder een gezin.
22. Toen gebood Farao aan zijn gehele volk: Werpt alle jongens die geboren worden, in de Nijl, maar alle meisjes moogt gij laten leven.