Deuteronomium 8:9-17 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

9. een land, waarin gij niet in armoede uw brood zult eten, waarin gij aan niets gebrek zult hebben; een land, waarvan de stenen ijzer zijn en uit welks bergen gij koper zult houwen.

10. Gij zult eten en verzadigd worden en de Here, uw God, prijzen om het goede land dat Hij u gaf.

11. Neem u ervoor in acht, dat gij de Here, uw God, niet vergeet door zijn geboden, zijn verordeningen en zijn inzettingen, die ik u heden opleg, te verwaarlozen,

12. opdat, wanneer gij eet en verzadigd wordt, goede huizen bouwt en die bewoont,

13. uw runderen en kleinvee zich vermenigvuldigen en uw zilver en goud zich vermeerderen, ja, al wat gij hebt, zich vermeerdert,

14. uw hart zich niet verheffe, en gij de Here, uw God, vergeet, die u uit het land Egypte, uit het diensthuis, geleid heeft,

15. die u deed gaan door de grote en vreselijke woestijn, met vurige slangen en schorpioenen en dorstig land zonder water; die uit de harde rots voor u water te voorschijn deed komen,

16. die u in de woestijn met het manna voedde, dat uw vaderen niet gekend hebben, om u te verootmoedigen, u op de proef te stellen en u ten laatste wèl te doen.

17. Zeg dan niet bij uzelf: mijn kracht en de sterkte mijner hand heeft mij dit vermogen verworven.

Deuteronomium 8