Deuteronomium 4:26-29 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

26. ik neem heden de hemel en de aarde tegen u tot getuigen, dat gij zeker spoedig zult omkomen in het land, dat gij na het overtrekken van de Jordaan in bezit zult nemen; gij zult daarin niet lang leven, maar zeker verdelgd worden;

27. de Here zal u onder de natiën verstrooien en gij zult met een klein getal overblijven onder de volken, bij wie de Here u brengen zal;

28. dan zult gij daar goden dienen: werk van mensenhanden, hout en steen, die niet zien, noch horen noch eten noch ruiken.

29. En dan zult gij daar de Here, uw God, zoeken en Hem vinden, wanneer gij naar Hem vraagt met uw ganse hart en met uw ganse ziel.

Deuteronomium 4