Deuteronomium 20:14-16 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

14. Alleen de vrouwen, de kinderen, het vee en alles wat zich in de stad bevindt, de gehele buit, moogt gij voor u zelf roven, en deze op uw vijanden behaalde buit, die de Here, uw God, u geeft, moogt gij u ten nutte maken.

15. Zo zult gij doen met alle steden, die op zeer verre afstand van u liggen, die niet behoren tot de steden van deze volken.

16. Maar uit de steden van déze volken die de Here, uw God, u ten erfdeel zal geven, zult gij niets wat adem heeft, in leven laten,

Deuteronomium 20