19. Alle eerstelingen van het mannelijk geslacht, die onder uw runderen en uw kleinvee geboren worden, zult gij de Here, uw God, heiligen; gij zult niet arbeiden met de eersteling van uw rund, en de eersteling van uw schaap zult gij niet scheren.
20. Voor het aangezicht van de Here, uw God, zult gij ze jaar op jaar eten op de plaats die de Here verkiezen zal, gij met uw huisgezin.
21. Maar wanneer er een gebrek aan is, als het kreupel of blind is of enig ernstig gebrek heeft, dan zult gij het voor de Here, uw God, niet slachten.