Deuteronomium 11:1-7 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Gij zult de Here, uw God, liefhebben en alle dagen zijn dienst, zijn inzettingen, zijn verordeningen en zijn geboden in acht nemen.

2. Immers, gij kent thans – want dit geldt niet voor uw kinderen, die de tuchtiging van de Here, uw God, niet kennen en niet gezien hebben – zijn grootheid, zijn sterke hand en zijn uitgestrekte arm,

3. de tekenen en de daden, die Hij in Egypte gedaan heeft aan Farao, de koning van Egypte, en aan diens gehele land;

4. en wat Hij gedaan heeft met het leger van Egypte, met zijn paarden en zijn wagenen: hoe Hij de wateren der Schelfzee hen deed overstromen, toen zij u achtervolgden en hoe de Here hen ten onder gebracht heeft tot op deze dag;

5. en wat Hij u gedaan heeft in de woestijn, tot gij kwaamt op deze plaats,

6. ook wat Hij aan Datan en Abiram, de zonen van Eliab, de zoon van Ruben, gedaan heeft: hoe de aarde haar mond opensperde en hen verzwolg met hun huisgezinnen, tenten en alle have, die zij meevoerden, in het midden van geheel Israël;

7. want uw ogen hebben heel het grote werk gezien, dat de Here gedaan heeft.

Deuteronomium 11