44. Daarop trokken de Amorieten, die dat gebergte bewoonden, uit, u tegemoet, en zij vervolgden u als bijen en versloegen u in Seïr, tot Chorma toe.
45. Toen keerdet gij terug en weendet voor het aangezicht des Heren; maar de Here luisterde niet naar u en neigde zijn oor niet tot u.
46. Zo bleeft gij dan lange tijd in Kades; de vele dagen, dat gij daar vertoefd hebt.