Daniël 2:8-11 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

8. De koning gaf ten antwoord: Ik begrijp heel goed, dat gij tijd zoekt te winnen, omdat gij ziet, dat het besluit bij mij vaststaat,

9. dat één vonnis u treft, indien gij mij de droom niet kunt bekendmaken; en gij hebt afgesproken mij iets leugenachtigs en slechts te zeggen, totdat de toestand zich wijzigt. Zegt mij dus de droom, opdat ik weet, dat gij mij de uitlegging ervan kunt te kennen geven.

10. De Chaldeeën gaven de koning ten antwoord: Er is geen mens op de aardbodem die het door de koning gevraagde zal kunnen te kennen geven; daarom heeft dan ook geen koning, hoe groot en machtig ook, iets dergelijks van enige geleerde of bezweerder of Chaldeeër gevraagd.

11. Wat de koning vraagt, is te zwaar, en er is niemand anders, die het de koning zal kunnen te kennen geven dan de goden, die echter niet bij de stervelingen wonen.

Daniël 2