2 Tessalonicenzen 1:1-7 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Paulus, Silvanus en Timoteüs aan de gemeente der Tessalonicenzen in God, onze Vader, en de Here Jezus Christus:

2. genade zij u en vrede van God, de Vader, en van de Here Jezus Christus.

3. Wij behoren God te allen tijde om u te danken, broeders, zoals gepast is, omdat uw geloof zeer toeneemt en uw aller liefde jegens elkander sterker wordt,

4. zodat wij zelf over u roemen bij de gemeenten Gods, vanwege uw volharding en uw geloof onder al uw vervolgingen en de verdrukkingen, die gij doorstaat:

5. een bewijs van het rechtvaardige oordeel Gods, dat gij het Koninkrijk Gods waardig geacht zijt, voor hetwelk gij ook lijdt,

6. indien het inderdaad recht is bij God, aan uw verdrukkers verdrukking te vergelden,

7. en aan u, die verdrukt wordt, verkwikking tezamen met ons, bij de openbaring van de Here Jezus van de hemel met de engelen zijner kracht,

2 Tessalonicenzen 1